Interview met Saw Pa Nee (41)
“Ik woonde in Birma in het dorp Ta Kra in Karenstate. Ben 22 jaar geleden getrouwd en heb vrouw en drie kinderen, allemaal jongens.
Saw Pa Nee, foto gemaakt in 2008
Mijn ouders waren boeren. Ik ben niet op school geweest behalve enige tijd op een boedistische klooster school. Ik wilde geen boer worden. Mijn meeste familieleden dienden in het leger (het KNDO, Karen National Defence Organisation). Als jongeman was ik erg onder de indruk van hen. Ik wilde dus Karen-soldaat worden. Toen ik 17 was sloot ik mij aan bij het Karen leger. Mijn moeder was daar erg tegen, zij wilde dat absoluut niet. Ik diende in het KNLA tot 1994. Toen de splitsing plaatsvond met het DKBA (Democratic Karen Boeddhist Arrmy) hing ik mijn wapen aan de wilgen en vestigde mij in een Thais dorpje bij Mae Sot. Om geld te verdienen had ik allerlei baantjes.
In 1999, ik werkte toen als boer in een klein Thais dorpje bij Mae Sot, kwam ik toevallig mijn oude kameraad uit het leger tegen. Mijn oude vriend overtuigde mij ervan dat ik weer bij het leger moest gaan, nu het KNLA geheten. Eind 1999 kreeg ik opnieuw een militaire training en ging weer vechten voor de bevrijding van Karenstate. Het meest indrukwekkende gevecht dat ik meemaakte was de aanval op en de verovering van een vijandige nederzetting. Deze strategische post bestond uit twee bergen en was omgeven door een erg sterke frontlinie. We hebben twee dagen zwaar gevochten om deze post te veroveren. Toen we er door heen waren en gewonnen hadden bleek het gebied bezaaid te zijn met de lichamen van dode Birmese soldaten. We konden al hun wapens en voorraden in beslag nemen zoals munitie, rijst en melk. Later vernietigden we hun grote rijstvoorraden en namen hun wapens en munitie mee. We kregen veel hulp van dorpelingen uit de omgeving. Later heeft het Birmese leger de post weer terugveroverd.
In september 2002 kreeg onze eenheid de opdracht om op een afstand mijnen te leggen om onze compound te beveiligen. Wij legden op een heel voorzichtige manier mijnen als er aanwijzingen waren dat het Birmese leger in de buurt zou komen. Ik had al drie landmijnen voorzichtig geinstalleerd en de vierde al in de grond gezet en was bijna klaar. Toen ik de draden aansloot explodeerde de mijn plotseling. Ik verloor mijn armen en mijn gezichtsvermogen. Dit realiseerde ik mij eigenlijk onmiddellijk. Ik smeekte mijn vrienden om mij dood te schieten. Dat weigerden zij. Later probeerde ik het zelf, maar ik kon het niet zelf, zonder handen en blind als ik ben.
Nadat ik zo mismaakt raakte verloor ik alle contact met mijn vrouw en mijn kinderen. Ikzelf wilde hen ook niet belasten met de consequenties van mijn verminking. Ik was nu waardeloos geworden en kon niets meer. Ik dacht steeds: Was ik maar omgekomen door deze bom want mijn hele lichaam was kapot. Aanvankelijk kon ik het leven niet meer aan. Nu gaat het beter door de opvang die wij hier hebben in de “Care Villa”. Hier ben ik dagelijks samen met lotgenoten. We maken samen muziek, praten met elkaar en lunchen samen. Ontbijten en avondeten doe ik thuis, rijst met vispasta en de lunch hier hangt af van wat er hier is, vaak koekjes.
We hebben een koor waarmee we voor de mensen optreden.
Ondanks alles hoop ik dat de dag komt dat we terug naar huis kunnen en dat onze leider dat voor ons regelt.”